Contrabassist Ruud Jacobs, een gesprek

"Ik vond het zo spannend die snaren aan te raken en de basis te leggen voor het spelen."


Rudolf "Ruud" Jacobs (Hilversum, 3 mei 1938 – Nieuwkoop, 18 juli 2019)




Afgelopen week overleed de Nederlandse contrabassist Ruud Jacobs op 81-jarige leeftijd.

Jacobs stond vanaf de jaren vijftig op het podium, aanvankelijk met zijn broer, pianist Pim en diens partner, de zangeres Rita Reys en sinds 1958 deelde hij regelmatig het podium met grootheden als  Louis Armstrong, Johnny Griffin, Sonny Rollins en ga zo nog maar even door. In 2016 werd Jacobs geconfronteerd met een ernstige vorm van kanker, maar het leek een tijd beter met hem te gaan.  Aan het einde van de zomer van 2017 trad Jacobs weer op met  o.a. Trijntje Oosterhuis, Benjamin Herman, Peter Beets en Han Bennink.

De interviewer zocht hem medio september 2017 op in de studio in de tuin van zijn vrijstaande woning in Nieuwkoop. Initiator van het interview, vocalist, fotograaf, organisator en manager, Jurjen Donkers, was ook aanwezig.

Bij het aanbellen was Jacobs enigszins gehaast. Een dag later zou hij met het vliegtuig naar zijn vakantiehuis in Spanje vertrekken voor een korte vakantie.


Hoe gaat het nu?

Ja, ik had darmkanker. Dat is nu onder controle, maar ik heb kuren gehad en mijn handen waren helemaal kapot. Die zijn nog niet helemaal geheeld.


Je was dus een tijd fysiek niet in staat om te spelen.

Klopt. Mijn laatste concert was met Han Bennink in Amersfoort in februari. Ik sta nu een beetje stil. Ik moet veel oefenen. Ik houd het niet langer vol een half uur spelen per dag, maar het gaat vooruit. Ik moet nog 22 concerten doen met Han, Benjamin en Peter. Helaas kon ik afgelopen najaar niet mee naar Japan.

Het kwartet is een heel succesvol concept. We spelen clowneske muziek van Misha Mengelberg en Han strooit er gedichten doorheen terwijl Peter en ik lekker zitten te beboppen. Met name de composities van Misha zijn buitengewoon apart en exclusief.

Peter en ik hebben lange tijd met ons tweeën gespeeld. We weten elkaar muzikaal altijd te vinden.


Hoe lang kennen jullie elkaar al?

Ik denk al vijftien jaar.

Jurjen Donkers: In 2001. Toen Peter bij Rita Reys kwam spelen.

Toen Pim er niet meer was. Met Joost Patočka nog.  Het is altijd een feestje om met Peter te spelen en dat vindt hij ook met mij. En hij heeft een broer die waanzinnig goed bas speelt. Dus ik grap wel eens: “Wat moet je nou met mij, die oude man?” Maar dan geeft hij aan dat het toch anders is. Hij speelt graag met me. Peter is een van de beste pianisten van Europa.


Laten we bij het begin beginnen. Je bent je muzikale loopbaan begonnen op de blokfluit en de altsaxofoon.

En vervolgens tenorsaxofoon. Ik speelde in een kwartet met pianist Rob Madna, Cees See op slagwerk en volgens mij Ack van Rooyen op trompet. En Rob zei: “dat wordt nu een moeilijke keus. Als je de sax bij je hebt wil ik graag dat je bas speelt en als je je bas bij je hebt dan weet ik het niet meer.” En het was voor mij ook lastig totdat ik met Pim thuis ging spelen op een bas van iemand waar hij vroeger mee had gespeeld. Tweederde van het trio was er al. Ik sloot heel mooi aan bij mijn broer. En later met gitarist Wim Overgaauw. De keus was gauw gemaakt.


Wat trok je zo aan in het geluid van de bas?

Toen ik het ding in mijn hand had wist ik het: dit is het! Ik vond het zo spannend die snaren aan te raken en de basis te leggen voor het spelen. En toen was er Fred Burgering , een Deense bassist, een leerling van Ray Brown. Een uitstekende tekenaar die voor Marten Toonder werkte en een kei van een bassist. Ik hoorde hem vaak spelen. Eens zag ik hem in Krasnapolsky spelen. Hij zag me staan en wenkte me: “Ruud, speel even All the Things You Are voor me.”

Toen hij me hoorde zei hij: “daar moet je mee doorgaan. Het gaat je zo gemakkelijk af!” En dat was eigenlijk de eerste impuls om er mee door te gaan. Zo ben ik begonnen bij het trio met Fred Burgering, Pim, en later met Wim Overgaauw, Wessel lIcken, Bob Cooper, Tony Scott en Herbie Mann.

In 1958 ben ik voor het eerst naar Amerika gegaan. Ik was uitgekozen door de International Youth Band. Ik was net twintig. Ik had nog nooit in een groot orkest gespeeld. Ik begreep helemaal niet waarom ze mij hadden gekozen.

Ik heb een paar maanden in New York gezeten en met Louis Armstrong gespeeld, Gerry Mulligan, Jim Hall, Max Roach. En na dat avontuur hebben we een maand op de Wereldexpositie in Brussel (1958) gespeeld. We speelden twee concerten achter elkaar en na het tweede concert gingen we naar Le Rose Noir, een jazzclub in Brussel. En daar speelden mensen als Daniel Humair, George Gruntz en Barney Wilen en als ik binnenkwam vroegen ze al: “Ruud, wil je meespelen?” Tegen die tijd had ik al echt eelt op mijn vingers. Ik kon net zo lang spelen als ik wilde. In Amerika kon ik niet bij de pakken neerzitten, want er stonden al tien andere bassisten klaar om me te vervangen. Daar heb ik zoveel van geleerd met Johnny Griffin en Dexter Gordon, met zulke tempi (Jacobs slaat een hoog tempo met zijn hand op de tafel), achter elkaar. Art Taylor naast me, snoeihard! Doorgaan en goed luisteren. Elke keer als ze weer naar Europa kwamen en ze moesten weer in Nederland spelen, dan werden Pim en ik gevraagd.

Op een gegeven moment ben ik door Tony Scott meegenomen naar Minton’s Playhouse. Daar zat Billie Holiday en Ben Webster stond op de bühne, met Roy Haynes op slagwerk, Abdul Malik op bas en Jimmy Smith op orgel. Holiday werd voorgesteld aan me. Ze zat tegenover me, zoals jij hier zit. Ik zat een biertje te drinken en zij zat hand in hand met Kenny Burrell. En op een gegeven moment zei ze: “Ik wil naar huis.” En toen zei Tony Scott: “Ze kan niet lopen Ruud. Pak jij haar ene arm, dan pak ik haar andere arm. Dan brengen we haar naar de taxi."

Ze had een bontjas aan in de zomer en ze had echt ZULKE handen. Alles was opgezet. Ik gaf haar een arm. We brachten haar naar de taxi en Tony Scott zei tegen haar: “Let op Lady, het is nu vrijdag en aanstaande maandag hebben we opnamen, met strijkers, dus kom op tijd!” Wist ik veel. Die opnamen zijn te beluisteren op Lady in Satin! Ik heb die plaat daarna grijs gedraaid. Drie dagen ervoor heb ik haar gezien en heb ik haar naar de taxi gebracht. Had ik daar toen maar even met mijn mobiel een selfie van kunnen nemen!


En er stond ook geen fotograaf klaar om dat moment vast te leggen.

Ik vond het zo geweldig om in die wereld te zijn. Ze te horen spelen. Met Paul Chambers te praten over snaren en instrumenten enzo. Cannonball was zo zorgzaam voor ons als groep. Alleen Miles was stug naar blanken toe.


Waar trof je Miles?

In Newport in 1958. En daar hangt nog wel een leuke anekdote aan vast.

Op een gegeven moment belde impresario Lou van Rees me op: “Ik heb Miles hier in Amsterdam met zijn hele club, maar de bas van Paul Chambers is gevallen in het ruim van het vliegtuig.”  De nek was er af en Paul kende mijn bas nog uit de tijd dat ik ermee in Amerika speelde. Uiteraard heb ik hem voor die gelegenheid aan hem uitgeleend.

Even later kwam Norman Granz naar me toe en die vertelde me dat Chambers mijn bas wilde kopen. Die bas had ik ooit van mijn vader gekocht voor duizend gulden, dus wat moest ik toen? Het was natuurlijk ook wel weer een eer! Ik was met Paul Chambers aan het onderhandelen en Miles stond daarbij en zei "Give the motherfucker 250".

Ik heb hem uiteindelijk voor ruim 400 dollar verkocht, dat was vergelijkbaar met 1600/1700 gulden. Een heel mooi instrument, een Engelse bas volgens mij. Mijn vader heeft hem gekocht in het Concertgebouw van Tony de Gruyter.

Als je de openingsnoten van Someday My Prince Will Come van Miles Davis hoort, dan hoor je mijn voormalige bas.


Je hebt nooit zelf met Miles gespeeld toch?

Inderdaad. Als hij ging spelen dan ging hij loos, maar zodra hij klaar was met spelen dan zat hij erbij als een geknakt vogeltje. Ik heb in een maand tijd 22 keer dat sextet gezien! Ze speelden in district New York. Black Pearle, Minton's Playhouse, Birdland, en nog een paar van die plekken. En als we dan hadden gespeeld gingen we om elf uur ‘s avonds meteen naar de Five Spot om Johnny Griffin en Thelonious Monk te zien. Een uurtje. En dan gingen we Miles doen. We moesten dan 3,5 dollar betalen. Dat vonden we veel geld, maar daar kreeg je dan twee drankjes voor en je mocht vooraan zitten.

Jurjen Donkers: Je viel met je neus in de boter!

Ik heb ze gezien en pianist George Gruntz en trombonist Albert Mangelsdorff zaten aan mijn zijde. Miles speelde met een nieuw sextet met Cannonball Adderley en John Coltrane, Bill Evans, Paul Chambers en Billy Cobb. En ‘s nachts om een uur of een kwamen Red Garland en Philly Joe Jones langs, die door Miles waren ontslagen wegens wangedrag. Zodra ze binnen kwamen legde Jimmy Cobb zijn stokken neer, want die durfde niet meer verder te spelen. Hij was als de dood voor Philly Joe. In de derde set namen Philly Joe en Red Garland hun oude plaatsen in. De houtsplinters vlogen je om de oren. Zo hard speelde die man. En die ritmesectie was zo goed!! Ik zie ze nog zo voor me. Philly Joe met witte sokken en gaten erin.  Hij zag er niet uit. Zo stoned als een garnaal, maar hij speelde te gek.


Laten we het over jou hebben. Jouw liefde voor jazz. Die heb je niet van je ouders. Je vader was advocaat en je moeder ballerina.

Mijn vader haatte jazz.

Ik kwam voor het eerst met jazz in aanraking via Pia Beck die boogie woogie speelde. Dat vond ik heel spannend. Toen was ik een jaar of vijftien en in onze laan woonde ook de zoon van Bennie Beer, de voormalige violist van het Metropole Orkest. Die was gek van jazzmuziek. Hij was tien jaar ouder dan ik. Hij had alle platen al van Miles, Charlie Parker, Stan Getz, Errol Garner en Oscar Peterson. En je had ook zo’n AFN-zender op de radio. En daar zaten Pim en ik met rode oortjes naar te luisteren.


AFN, een zender voor Amerikaanse soldaten in Duitsland?

Ja, die waren daar gelegerd. En dan kreeg je Pete Felleman, en later Michiel de Ruyter! Om nieuwe ideeën op te doen kwamen we iedere drie maanden bij Chiel en dan liet hij alle platen horen die er weer uit waren gekomen.


De mensen waar jij mee hebt gespeeld! En dan kom je weer in Nederland. Hoe is dat?

Klopt. Ik ging weer spelen met Rita, met Pim en Wim Overgaauw. In Juan Les Pins in 1960. Miles Davis en Kenny Clarke stonden vooraan te luisteren. Ik poepte in mijn broek toen ik die koppen allemaal zag, maar ze vonden het trio te gek en genoten ervan om die jonge knakkers te zien spelen.

Jurjen Donkers: Dat tekende dus ook de kwaliteit van dat trio!

Ja. In de Berliner Jazz Tage speelden we met Rita en daar kwam ook het sextet van Miles met Tony Williams en Herbie Hancock. Williams was denk ik 17 of 18 jaar toen. Het was een te gekke tijd, die zestiger, zeventiger jaren. Wat er allemaal voor nieuws voorbij kwam!


Zoals Free Jazz!

Ja. Ik hoorde Coltrane, vele jaren na ‘58 nogmaals spelen. Oneindig veel variaties op een akkoord, op de sopraansax. Ik vond het enorm knap, muzikaal gezien, maar het boeide me niet zo als het eerdere werk, zoals hij dat speelt op Someday My Prince Will Come. Dat was werkelijk een sprookje!

Maar Miles ook, die is een bepaalde kant op gegaan. Bitches Brew was nog prachtig, maar daarna heb ik bepaalde dingen gehoord, zoals een van zijn laatste concerten op het North Sea Jazz Festival. Een rockband. Af en toe liet Miles een scheet op zijn trompet. Het kon mij niet meer boeien. Die Free Jazz, daar had ik echt moeite mee.

Als je een frase van Stan Getz ontleedt en je schrijft het op en je vergelijkt het met wat die jongens uit de free jazz toen speelden, dan krijg je de slappe lach.


Misha en Han  gingen allebei de improvisatie- richting uit. Tegenwoordig speel je samen met Han het werk van Misha. Hoe zit dat?

Ik vind Misha’s composities te gek. Bovendien speelde hij best goed! Toen we in de kelder in Utrecht speelden, in Persepolis speelde hij Monkachtig, hele frisse, leuke ideeën.


Wat spreekt je zo aan in die ideeën?

Het is een beetje Duke Ellington-achtig. Klassieke invloeden. Ook zijn ballads hebben veel met Ellington te maken. Wat die jongens later hebben gedaan…dat begreep ik gewoon niet. Ik zou het graag willen begrijpen en ontroerd willen worden, maar dat lukt helaas niet.


Misschien was dat ook niet de bedoeling van die muziek?

Misschien was het juist wel de bedoeling. Ze wilden er iets mee uitdrukken, net als in de schilderkunst. Later ben ik dat meer gaan waarderen. Karel Appel en zo. Maar bij heel veel schilders had ik zoiets van: “wat zitten die nou te doen?” Met een grote kwast op het doek, een paar vegen erop, handtekening erop en cashen maar.

Uiteindelijk was het ook bij die impro-musici waarschijnlijk een soort onmacht om op moeilijke schema’s goed te kunnen spelen. En ook een soort frustratie dat ze altijd in het Bimhuis of een keldertje moesten spelen en in een zolderkamer moesten wonen. 

Het trio Pim Jacobs kwam met twee Mercedessen voorrijden. Ja, dat kon natuurlijk geen jazzmuziek zijn. We waren in hun ogen commerciële honden die hun zakken hadden gevuld.  Terwijl we snoeihard hebben moeten werken. We deden dat niet alleen in clubs en schouwburgen, We hebben ook tien jaar in scholen moeten spelen, soms vier scholen op een dag. Zo kwam het voor dat we de hele dag hadden gewerkt in Leeuwarden en als we terug waren zat Rita al te trappelen en moesten we ‘s avonds nog een concertje doen. Dat hebben we zo jaren gedaan. Nog elke keer als ik ergens optreed komt er nog wel iemand naar me toe om te verklaren dat hij of zij me nog kent van een schooloptreden. En dat heeft hen vervolgens geïnspireerd om jazz- plaatjes te kopen. Dus het had wel effect.

Maar het is ook wel gebeurd dat we in Friesland waren en dat ze met hun klompen tegen die grote stationcar van Pim aanschopten. Dan hadden we in een gymnastiekzaaltje schoolconcerten moeten doen en die jongens begrepen daar dan helemaal niks van.

Jurjen Donkers: Maar dat is toch ook wel uniek he, dat al die mensen die die schoolconcerten hebben meegemaakt na vijftig jaar nog met zoveel plezier naar jazz luisteren. Jij en Pim zijn zulke goede ambassadeurs geweest voor de muziek. Daar is echt een basis gelegd.

Absoluut. We zijn al vroeg begonnen. Al die programma’s die we deden, zoals Music All In. Wie is er niet geweest? Ella Fitzgerald, Sarah Vaughan, Billy Eckstine. De muziek die we daar hebben gebracht is toch wel uniek. Michel Legrand, Charles Aznavour. We hebben samen zoveel gedaan voor die muziek. En daarnaast heb ik nog veel productiewerk gedaan.


We kijken naar de wand die vol hangt met gouden platen, o.a. met werk van orkestleider André Rieu en fluitiste Berdien Stenberg.

Ja, die gouden platen van mijn producties. En dan hebben ze er nog een stuk of twintig bij Sony. Die hadden er zo de pest in dat ik naar Universal ging, dat ik de gouden platen niet mee heb gekregen. Blijkbaar bestaat er zo’n jaloezie in die wereld. Ik heb er nooit mijn mond over open gedaan. Ik scharrelde toch wel lekker door, tot vorig jaar nog, met een plaat van trompettist Till Brönner, the Good Life.


Jij hebt de productie van die plaat voor je rekening genomen?

Ja, in de oude studio van Sinatra in LA. Zijn lessenaartje stond er nog. En het kopje waar hij koffie uit dronk. Ze hadden alles bewaard. Maar die akoestiek! Niet te geloven. Een fantastische ervaring om met die jongens te werken. Ik ken (bassist) John Clayton heel goed en (drummer) Jeff Hamilton ken ik ook. Ze tellen af en ineens hoor je het motortje gaan.

We hebben hier geweldige muzikanten, maar het is ongekend om met zo’n ritmesectie op te kunnen nemen! Ze zijn groot geworden met orkesten. Zo heeft Clayton lange tijd bij Count Basie gespeeld. Ze spelen pure swing. Ritmes waar wij in Europa moeite mee hebben doen deze heren vanuit hun ligstoel. Ze leunen, ze trekken eigenlijk net achter de ritmesectie, waardoor het zo gaat swingen! Het lijkt zo eenvoudig. Clayton en Hamilton zijn niet voor niets de best gevraagde ritmesectie van Amerika. Hoeveel ritmesecties er ook zijn, ook voor Amerikaanse begrippen zijn ze uniek. Iedereen wil met ze spelen.

Jurjen Donkers: Paul McCartney bijvoorbeeld.

En Barbara Streisand op een van haar laatste platen - even uit de keuken klappen - Clayton en Hamilton hebben dat gedaan met Streisand en Johnny Mandel had volgens mij de arrangementen geschreven. Beeldschoon. En op een gegeven moment zegt Streisand tegen haar manager: (en dat hoorde Jeff Hamilton) “wil je tegen de drummer zeggen dat hij daar niet op het cymbal moet tikken?”. Ze zei het dus niet zelf als zangeres, maar liet het iemand anders zeggen. En uiteindelijk zei Jeff tegen zijn maten: “Nooit meer gaan we met die vrouw in zee!”

Jurjen Donkers: Als je dat divagedrag gaat vertonen bij jazzmusici, dan heeft dat totaal geen zin.

Ik vond het persoonlijk ook gewaagd. Ze deed hetzelfde als zoveel popzangers - en zangeressen, zoals Rod Stewart enzo. Rock en pop, daar zijn ze mee opgegroeid, en aan het eind van hun leven willen ze toch nog graag jazz doen.


En jazz-zanger Tony Bennett zoekt Lady Gaga op.

Ja, maar dan zingen ze toch weer  The Lady is A Tramp, een standard. En dat zingt Lady Gaga steengoed!


Tony Bennett heb je zelf ook nog mee gespeeld toch?

Jazeker! En met Pim en Rita. Stella By Starlight. Prachtig. Tony stond echt te genieten.

Jurjen Donkers: 91 is hij al weer. Hij heeft vorig jaar nog een trio-album uitgebracht, genaamd The Silver Lining. Je hoort natuurlijk wel dat hij wat ouder is, maar zijn dictie en zijn voordracht zijn geweldig!

Het is de tekstbehandeling. Sinatra is helemaal onverslaanbaar. Die bleef 's nachts op zodat hij de volgende dag een roofje op z'n stem had, waardoor hij die speciale klank had. En natuurlijk flink drinken en roken.

Jurjen Donkers: Dat is meesterschap!

Ja. En hij bemoeide zich met de arrangementen.


Je bent zelf producer. Hoe ben je daar nou ingerold?

Begin jaren zeventig. Ik had mijn vier kinderen al en het werk werd minder, mede door die Free Jazz-achtige dingen. Pim ging wat voor de televisie doen en met Willem Duys had hij een eigen label. En ik keek naar wat Tonny Vos deed, een altsaxofonist uit Eindhoven die ooit de AVRO- Jazzcompetitie heeft gewonnen. Hij was gaan produceren, onder andere met de groep Ekseption.

Ik dacht meteen: “Dat zou ik ook wel kunnen met al mijn ervaring. Ik ken heel veel mensen uit het vak.” Daarna ben ik met John Vis gaan praten. Ik heb een paar avonden met Vis gezeten en platen gedraaid. Hij overhoorde me om te achterhalen of ik de namen en opnames kende en uiteindelijk zei hij: “Ruud, jou wil ik hebben.” Dat was bij CBS in Haarlem. En zo ben ik er in gerold.

De eerste plaatjes waren een flop.  De eerste  succesvolle plaat was met Wim Overgaauw, Rob Madna, slagwerker Louis Debij en ik. Alleen maar ballads. Pim had het idee het album Don’t Disturb te noemen, wat je ook op hotelkamers ziet. Daar werden er tienduizend van verkocht. We kregen er ook een Edison voor.

Het tweede succes was met fluitist Thijs van Leer, die ik goed kende, en dirigent Rogier van Otterloo, die via John op mijn pad kwam. Dat was het begin van Introspection en daar hebben we miljoenen platen van verkocht.

Negen jaar later kwam ik Willem Barents tegen, de directeur van Phonogram, en Willem (een man in blauwe blazer, echt zo’n directeur met geaffecteerde stem) zei: “Ruud, we moeten eens even praten op mijn kamer, jongen!” Borrel erbij en daar ging hij me warm maken voor zijn zaak. Hij wilde Van Leer en Van Otterloo er ook bij hebben. Bij CBS kreeg ik 2,5 % royalties en een vast salaris en  Barents bood me geen vast salaris, maar 6 % royalties wereldwijd. Dat was uniek.

Ik wist toen nog niet dat ik op een dag met André Rieu op de proppen zou komen met ontelbaar veel verkochte exemplaren.

Van 1980 tot 2000 heb ik daar gezeten en in die jaren zijn er tientallen miljoenen door mij geproduceerde albums verkocht. En daarna heb ik besloten om het free lance te doen en af en toe iets te produceren wat ik leuk vind.


Zoals?

Ik wil nog een plaat opnemen met Till Brönner en met Take Six. Deze groep bestaat uit alleen maar stemmen en een trompet. De orkestpartijen wil ik helemaal door die stemmen laten doen. Die jongens zingen zo waanzinnig. Niet met tekst, maar het is alsof je een strijkorkest hoort. Ik heb ook al een idee over het concept en meer zeg ik er niet over, anders pakt iemand anders het op.


Wanneer verschijnt het album?

Ik weet het niet. Je krijgt de financiering niet meer zo snel rond in Nederland. In Amerika is de markt heel anders. Maar het is wel heel jammer dat zo’n mooi vak helemaal door internet de grond is ingeboord. Streaming. En daar krijg je dan een schijntje van als producer. Dat is een desastreuze ontwikkeling geweest voor de platenindustrie. Zelfs Hans van Breukhoven die multi-miljonair was, is eraan onderdoor gegaan en ook hele grote platenmaatschappijen in Amerika en Duitsland durven alleen nog maar dingen te doen met artiesten die een grote naam in de wereld hebben, of er moet plotseling een supertalent opstaan.


Aankomend jaar vier je je tachtigste verjaardag. Hoe hoop je dat te vieren? Een bescheiden feest?

Dat is moeilijk in te schatten. Ik moet er beter aan toe zijn dan nu. Maar mijn hoofd staat er nu helemaal niet naar. Ik ben blij dat ik hier zit en dat ik weer op poten kom, weer ben aangekomen en weer een heel klein beetje ga studeren en zo. Misschien ga ik met de kinderen en kleinkinderen naar ons huis in Spanje.


En misschien organiseert Jurjen wel wat voor je.

Jurjen Donkers: Daar gaan we aan werken. Dan ga je daarna maar met je familie op vakantie!


Tekst © Robin Arends  -  foto’s © Cees van de Ven









In case you LIKE us, please click here:



Foto © Leentje Arnouts
"WAGON JAZZ"
cycle d’interviews réalisées
par Georges Tonla Briquet




our partners:

Clemens Communications





Hotel-Brasserie
Markt 2 -
8820 TORHOUT

 


Silvère Mansis
(10.9.1944 - 22.4.2018)
foto © Dirck Brysse


Rik Bevernage
(19.4.1954 - 6.3.2018)
foto © Stefe Jiroflée


Philippe Schoonbrood
(24.5.1957-30.5.2020)
foto © Dominique Houcmant


Claude Loxhay
(18/02/1947 – 02/11/2023)
foto © Marie Gilon


Pedro Soler
(08/06/1938 – 03/08/2024)
foto © Jacky Lepage


Special thanks to our photographers:

Petra Beckers
Ron Beenen
Annie Boedt
Klaas Boelen
Henning Bolte

Serge Braem
Cedric Craps
Christian Deblanc
Philippe De Cleen
Paul De Cloedt
Cindy De Kuyper

Koen Deleu
Ferdinand Dupuis-Panther
Anne Fishburn
Federico Garcia
Jeroen Goddemaer
Robert Hansenne
Serge Heimlich
Dominique Houcmant
Stefe Jiroflée
Herman Klaassen
Philippe Klein

Jos L. Knaepen
Tom Leentjes
Hugo Lefèvre

Jacky Lepage
Olivier Lestoquoit
Eric Malfait
Simas Martinonis
Nina Contini Melis
Anne Panther
Jean-Jacques Pussiau
Arnold Reyngoudt
Jean Schoubs
Willy Schuyten

Frank Tafuri
Jean-Pierre Tillaert
Tom Vanbesien
Jef Vandebroek
Geert Vandepoele
Guy Van de Poel
Cees van de Ven
Donata van de Ven
Harry van Kesteren
Geert Vanoverschelde
Roger Vantilt
Patrick Van Vlerken
Marie-Anne Ver Eecke
Karine Vergauwen
Frank Verlinden

Jan Vernieuwe
Anders Vranken
Didier Wagner


and to our writers:

Mischa Andriessen
Robin Arends
Marleen Arnouts
Werner Barth
José Bedeur
Henning Bolte
Erik Carrette
Danny De Bock
Denis Desassis
Pierre Dulieu
Ferdinand Dupuis-Panther
Federico Garcia
Paul Godderis
Stephen Godsall
Jean-Pierre Goffin
Claudy Jalet
Chris Joris
Bernard Lefèvre
Mathilde Löffler
Claude Loxhay
Ieva Pakalniškytė
Anne Panther
Etienne Payen
Jacques Prouvost
Yves « JB » Tassin
Herman te Loo
Eric Therer
Georges Tonla Briquet
Henri Vandenberghe
Iwein Van Malderen
Jan Van Stichel
Olivier Verhelst